Niet de schrijver, de lezer moet fantasie hebben.
(Harry Mulisch)

maandag 30 november 2009

Zijn probleem



Probeert u kinderen maar eens een abstract begrip uit te leggen. Dan knikken ze van ja, zeggen ze dat ze alles hebben begrepen tot ze het ogenblik nadien een vraag stellen die helemaal naast de kwestie is. Dan begint u met goede moed opnieuw, maar dan krijgt u zo'n blik van "waar heb jij het in godsnaam over?". Sommigen beginnen dan nog eens van voren af aan, anderen slaken een zucht.
Concreet zijn is de boodschap. Héél concreet dan, zoals in het prentenboek Gros-Lapin van Ramona Badescu en Delphine Durand. Het verhaal begint zo:

Dik-Konijn heeft een probleem.
Een probleem even groot als hijzelf.
Een omslachtig probleem dat hem overal volgt
en hem verhindert aan iets anders te denken.
Dus belt hij Eekhoorn op.

Maar Eekhoorn neemt de hoorn niet op en de mama van Dik-Konijn heeft teveel werk. Dus zit Dik-Konijn maar alleen thuis, op de hielen gezeten door een grijs, harig monster. Doet hij de kast open, dan zit het probleem daar; knipt hij de televisie aan, dan ziet hij het op elk station in een andere uitdossing; wil hij naar muziek luisteren, dan maakt het probleem zoveel lawaai dat hij niets kan horen.
Eind goed, al goed. De vrienden van Dik-Konijn kloppen aan met cadeautjes. Zijn mama is er ook met een pannenkoekentaart. Want het is zijn verjaardag! En het probleem? Dat is verdwenen.

De zonen vonden het grijze monster hilarisch. 'Daar is zijn probleem!' riepen N.(6), E.(4) en I.(2) bij elke nieuwe bladzijde uit, waarna ze alle drie in lachen uitbarstten. Maar hadden ze het begrepen?
Het antwoord kreeg ik 's anderendaags. E. speelde in de tuin. N. wilde meedoen, maar E. had er geen zin in. Hij vroeg N. op te houden, tevergeefs. E. werd er kregelig van. Ik zei aan N. dat hij naar binnen moest komen. Hij keek me aan en lachte schalks. 'Waarom dan, mama? Ik ben toch zijn probleem!'

vrijdag 27 november 2009

Arrivé



Elk dorp heeft zijn figuren. Wij zijn op dat vlak nogal goed bedeeld.
Toen ik vorige donderdag om halfnegen 's morgens de Bar des Boulistes naderde, kon ik de twee silhouetten op de stoep voor het café al van ver herkennen.
Monsieur P. kwam het deurgat van zijn tabac-presse uit met een elan dat voor zijn doen verrassend was.
'Bonjour les filles!' riep hij. Ze kregen elk twee klapzoenen - eerst op de linker, dan op de rechter, dat is hier zo de gewoonte.
Les filles knipoogden en zogen hard aan hun sigaret. Les filles zijn twee zussen van voorbij de vijftig, gedrongen van gestalte, met een verlepte permanent en wijnkleurige wangen. Als ze niet in het ene dorpscafé zitten, dan kunt u er prat op gaan dat ze het andere met hun aanwezigheid vergasten. Maar op dit ochtendlijke uur had ik ze nog maar zelden gezien.
Ik was pas helemaal zeker dat er iets bijzonders aan de hand was toen ik wat verder op het dorpsplein de kruidenier zag. De goede man stond voor zijn deur en glimlachte. Had hij plotsklaps beslist de spreuk op zijn luifel "Mon épicier est un type formidable" eer aan te doen? Mijn geloof in de goedheid van de mens heeft grenzen, dus bekeek ik zijn etalage maar eens aandachtig.
Voilà. Een affiche. Had ik het niet gedacht. Dat was aan de hand: Le beaujolais nouveau est arrivé.
Jawel, het was de derde donderdag van november, sedert 1987 de dag waarop de beaujolais nouveau mag worden verkocht.
Ik kocht natuurlijk een fles. Thuis zocht ik het op: jawel, er bestaat een roman met de bevlogen titel Le beaujolais nouveau est arrivé. Geschreven door enen René Fallet in 1975. Het verhaal speelt zich af in Café du Pauvre, een oude bistrot in een Parijse banlieue. Aan de toog van Gaston en Germaine kaarten Camadule, Poulouc en Captain Beaujol in hun sappig argot de vragen des levens aan, terwijl Maman Turlutte zich laaft aan de sauvignon.

Ik heb het boek niet gelezen. Misschien vind ik het in het winkeltje van monsieur P. Maar het is misschien nog interessanter om de straat over te steken en het geld te investeren in enkele glazen beaujolais nouveau voor "les filles". Dat levert gegarandeerd ook verhalen op.

donderdag 26 november 2009

Moord



Hij is 49 jaar geleden gestorven, maar staat in het hart van de Franse actualiteit: Albert Camus. Nicolas Sarkozy wil het stoffelijk overschot van de schrijver in 2010 laten overbrengen naar het Pantheon in Parijs. Daar zou Camus een rist grote namen uit de Franse geschiedenis vervoegen, zoals Jean-Jacques Rousseau, Voltaire, Emile Zola en Victor Hugo. Een "panthéonisation" is zowat de grootste eer die een Fransman te beurt kan vallen.
Camus rust nu op het kerkhofje van Lourmarin in de Lubéron. In dit idyllische dorp had hij met het prijzengeld van de heer Alfred Nobel een optrekje gekocht. Zoon Jean Camus wil dat vaderlief in Lourmarin blijft. Albert Camus hield niet van groot eerbetoon. Een panthéonisation zou indruisen tegen de waarden van de schrijver.

Toen ik vorige week L'Etranger uit de boekenrekken van Cultura pikte, was de hetze rond Albert Camus me nog vreemd - vraagt u het maar aan P., ondanks een krantenabonnement en dagelijkse bezoeken aan nieuwssites slaag ik er meestal in de actualiteit te ignoreren. Bij het lezen van l'Etranger dacht ik dus niet aan de polemiek. Het boek herinnerde me aan een lerares Frans die ik in de middelbare school gehad heb.
L'Etranger is het verhaal van een man, Meursault, die in Algiers woont en het bericht krijgt dat zijn moeder is gestorven. Hij reist naar het dorp waar zij haar laatste levensjaren in een zorgtehuis heeft doorgebracht en woont de begrafenis bij. Als hij terug thuiskomt, raakt hij betrokken in de problemen van zijn buurman, Raymond. Deze heeft zijn Arabische maitresse beledigd en wordt geviseerd door haar broer. Tijdens een uitstap naar het strand wordt Meursault met die Arabier geconfronteerd en schiet hij hem neer. Meursault moet naar de gevangenis, er volgt een proces en hij wordt veroordeeld tot de guillotine.
Het verhaal is geschreven vanuit het standpunt van Meursault, de ik-verteller. We kruipen in het hoofd van een onverschillige, gevoelloze man, die bezeten is door een drang naar waarheid: een vreemdeling in de maatschappij. Camus heeft het personage op een magistrale manier stem gegeven: hoe vreemd hij ook is, toch kunnen we ons in hem verplaatsen.
Als de rechter Meursault vraagt naar het motief van de moord, zegt hij: "J'ai dit rapidement, en mêlant un peu les mots et en me rendant compte de mon ridicule, que c'était à cause du soleil."
Dat voelen we ook zo aan wanneer de moord gebeurt: Meursault en de Arabier hebben elkaar gezien. Meursault staat op het strand, de Arabier ligt een tiental meter verder te rusten bij een bron. De zon brandt op het gezicht van Meursault, het zweet loopt naar zijn wenkbrauwen, hij heeft pijn aan zijn hoofd en voelt zijn aders kloppen onder zijn huid. Hij zet één stap vooruit om de zon van zich af te schudden, hoewel hij weet dat het absurd is en het niet zal helpen. Op dat ogenblik trekt de Arabier zijn mes. Meursault ziet de schittering van het staal in de zon. Het is alsof hij het blinkende lemmet op zijn voorhoofd voelt, alsof het hem verblindt: hij schiet.

Ik had een déjà-vu gevoel toen ik deze passage las. Plots wist ik het weer. Op school hadden we de moordscène besproken. De lerares Frans wijdde er niet één, maar meerdere lessen aan. Later vernam ik dat het arme mens zelfmoord had gepleegd. Terwijl ik verder las, vroeg ik me af wat L'Etranger met haar gedaan had.

woensdag 25 november 2009

De stilte van de angst


Ik zou kunnen beginnen over de soep die ik eergisteren heb gemaakt, een kruidige pompoensoep met currypasta die zuslief - jawel de zus van het trouwfeest met Grunberg - dit weekend uit Zwitserland heeft meegebracht, maar dat is een flauwe intro. Het enige wat die soep verbindt met het onderwerp van vandaag is de kleur van de kom waaruit ik ze heb gedronken. Laten we dus maar met de deur in huis vallen.
Op Mario Vargas Llosa na bereiken Peruaanse auteurs zelden ons taalgebied. Alonso Cueto, die journalistiek doceert aan de universiteit van Lima, had al dertien boeken geschreven eer een Nederlandse uitgeverij met hem in zee ging. Bij De Arbeiderspers verscheen dit najaar Het blauwe uur, volgens Vargas Llosa "een magistrale roman die helder en fantasievol de gevolgen van tien jaar burgeroorlog vertelt".
In Het blauwe uur gunt Alonso Cueto ons een blik op een donkere periode in de geschiedenis van zijn land, de oorlog met de guerrillabeweging Lichtend Pad.
De verteller noemt zichzelf Adrián Ormache en is een succesvolle advocaat in Lima. Ormache komt te weten dat zijn overleden vader, een officier bij de Peruaanse marine, even gewetenloos was als de terroristen en zijn gevangen verschrikkelijk mishandelde. Behalve één keer, toen hij verliefd op een vrouwelijke gevangene en zij kon ontsnappen. Ormache gaat naar deze vrouw op zoek. Gaandeweg ruilt hij zijn gerieflijke leventje in voor de rauwe realiteit en beseft dat hij meer op zijn vader lijkt dan hij had kunnen vermoeden.
Het blauwe uur is een spannende roman die ons laat meevoelen met de overlevenden van de Peruaanse burgeroorlog voor wie "de ijzige stilte van een willekeurige nacht altijd de stilte van de angst zal zijn, de deur van hun huis altijd een deur die elk moment kan worden ingetrapt."
Is uw nieuwsgierigheid gewekt, slaat u dan De Morgen open. Nadere details vindt u in Uitgelezen.


dinsdag 24 november 2009

Meneer



Het is avond. Door de open terrasdeuren dringt een koude luchtstroom de woonkamer binnen. Meneer neemt alle tijd om over de drempel te stappen. Te schrijden, liever. Hij hoeft zijn neus maar te tonen of de deuren gaan open, dat is hij gewoon. Het heeft geen zin achter hem aan lopen in de hoop dat hij zijn pas versnelt. Hij heeft zijn ritme en alleen op uitzonderlijke gelegenheden wijkt hij daarvan af. Terwijl hij naar het midden van de woonkamer stapt, vermijdt hij het om iemand aan te kijken. Een geluidje ontsnapt uit zijn keel. Tevredenheid. Meneer is zich bewust van zijn aaibaarheidsfactor.
Neen het gaat hier niet om een van de zonen, al vertoont het gedrag van I., E. en N. wel enige gelijkenissen. Ik heb het natuurlijk over meneer Kat. Toen we dit huis anderhalf jaar geleden kochten, was hij inbegrepen in de prijs.
Meneer Kat is niet de eerste de beste kat. Hij heeft zijn gewoontjes. Korrels eet hij niet, blikvoer verteert ie niet. Af en toe krijgt hij hesprandjes, een overgebleven stuk worst of een vissenkop, maar zelfs dan is hij nog kieskeurig. Hij drinkt melk, dat wel. En af en toe vinden we een muis of een duivenjong op de mat. Eerst noemden we hem Brutus, maar daar luisterde hij niet naar. Nu is ie gewoon meneer Kat. Nee, luistert hij ook niet naar.

Voor wie van katten houdt, is de bundel On Cats van Doris Lessing een must. Laat ik u eerst iets vertellen over la Lessing. In 2007 kwam deze dame, op de gezegende leeftijd van 88 jaar, met haar boodschappen thuis. Voor de deur van haar Londense huis wachtte een horde journalisten haar op. Zij hadden ook een boodschap, namelijk dat mevrouw zopas de Nobelprijs voor Literatuur had gekregen.
Leest u maar eens The grass is singing, Lessings eerste roman, die in 1950 verscheen. Het verhaal, volgens de website van Lessing "a high-tension story of a woman whose life was changed by a few careless words" speelt zich af in Afrika, waar la Lessing haar jeugd doorbracht. Vanop de eerste pagina wordt de adem u benomen. Ondertussen heeft Lessing een indrukwekkend oeuvre bij elkaar geschreven. Wie haar bibliografie raadpleegt, ziet dat katten een terugkerend thema zijn. Lessing is er verzot op. De kattenliefde ontkiemde in haar kindertijd, toen ze opgroeide op een boerderij in Zimbabwe. Toen ze in 1949 naar Londen verhuisde, nam ze een kat in huis. De ene volgde de andere op. Ze gaf hen mooie namen zoals Rufus of El Magnifico.
In On Cats (2002) zijn Lessings kattenverhalen gebundeld. Meneer Kat, met zijn eigenaardige gedragingen, had er zo een verhaal in kunnen krijgen. Zelfs niet-kattenliefhebbers zullen akkoord gaan: Lessing maakt katten tot grote literatuur. Alle subtiliteiten van de dieren kan ze vatten. Lessing ziet er nu wel uit als een gezellig omaatje, maar in een vorig leven moet ze een kat geweest zijn, dat kan bijna niet anders.

maandag 23 november 2009

Frankrijk door de ogen van Bril



Als ik een goed boek heb, doe ik het eer aan. Vorige week begon ik op een avond in bed in C'est la vie van Martin Bril. Mocht u het niet weten: Bril was behalve een bekende Nederlandse columnist ook de man die het begrip "rokjesdag" lanceerde. Hij stierf in april, 49 jaar jong. C'est la vie is een bundel van kronieken die zich afspelen in Frankrijk. Na enkele bladzijden legde ik het boek opzij. Bedlectuur? Dit kon ik Bril niet aandoen. De plaats om C'est la vie te lezen is een terras op een Frans plein, bij voorkeur zonbeschenen, met een hoog pittoreskheidsgehalte en liefst een desolaat karakter. De kronieken van Martin Bril spelen zich meestal af op dergelijke pleinen.
Het geschikte plein lag in het buurdorp naast de kerk. Het was 13 uur. Op het terras van restaurant Bellevue was niemand. Binnen daarentegen was er veel volk.
'Er is nog een tafeltje vrij achteraan,' zei een kelner. Achteraan, dat betekende op de veranda met het panorama over de bergen. Het leek me plots een interessante optie. Niet dus. De bankier en zijn bedienden hadden zich daar geïnstalleerd. Om redenen die ik hier niet ga noemen zie ik die liever niet - en hij mij ook niet, trouwens. Ik posteerde me aan de toog waar een jongen die de puberteit net ontgroeid was, bierglazen afdroogde. Of ik buiten kon zitten?
Buiten? Heuh, natuurlijk.
Het was, lieve mensen, zeventien graden - voor de lokale bevolking dus frisjes.
Het terras lag aan de overkant van de straat. Ik nam een tafeltje naast de fontein. Achter me klaterde het water. Een bruin blad dwarrelde uit een van platanen op mijn tafel neer. Ik sloeg C'est la vie open en las over de Franse escapades van Bril, meestal in de voetsporen van Georges Simenon, zijn grote held. Bril las ook als hij op restaurant ging. Het gebeurde soms zelfs bij een etentje met zijn vrouw. Zij was dan ook verdiept in een boek. "Ja, dat gaat ver, inderdaad," schrijft hij. "Maar het is ook het logische eindpunt van elkaar scheel van verliefdheid aanstaren. Ik bedoel: je moet het durven. Het is zoiets als zoenen in het openbaar."
De ober kwam mijn tafeltje dekken.
'Un plat du jour, s'il vous plaît.' Het krijtbord met de dagschotel kon ik van mijn tafeltje niet lezen. Verrassing. Als er maar geen andouillette op tafel verscheen. Voor die exotische naam was ik een keer gegaan, toen ik op reportage was in Versailles. Ik kreeg een dikke bleke worst. Vanbinnen zag ik geen worstvlees maar fijne, concentrische cirkels. Laagjes. Was dit een vleesgeworden croissant? Heerlijk. Ik stak de worstplak in mijn mond. Stante pede vloog de hap er weer uit. Hoe ik de smaak kon beschrijven, wist ik niet, maar iets weerzinwekkender had ik nooit eerder geproefd. Andouillettes zijn gemaakt van varkensdarm, vertelde de ober toen ik hem mijn volle bord teruggaf. Als troost kreeg ik een kaasschotel. Kan lekker zijn, zei mijn vriendin N. later, maar de darmen moeten goed gewassen zijn. Anders smaakt het naar... Tja.
Enkele kronieken later verscheen de ober terug met een dampend bord aïoli. Behalve twee vissoorten, verse tomaten en een gemengde salade was er ook gekookte aardappel, wortel en artisjok. De saus, van look en olijfolie, zat in een aardewerken potje. Terwijl ik las, plukte ik artisjokbladeren en dopte die in de aïoli. De herfstzon brandde en ik haalde mijn zonnebril boven. Er was geen kat op straat, maar van enkele straten verderop waaiden flarden vrolijk gebabbel over. Ik bedacht dat Bril gelukkig was geweest als hij het had meegemaakt.

vrijdag 20 november 2009

Een dag in de cel



November is de maand waarop Irish Coffee weer gaat smaken: niets is beter om de innerlijke mens op te warmen. Het vuur knetterde en de blend was perfect. Om niet oververhit te raken had ik een aangepast boek bovengehaald, en wel Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj van Alexander Solzjenitsyn. Het verhaal speelt zich af in een strafkamp in Siberië bij temperaturen tot min veertig graden. Wie in de huid van de personages wil glijden, zit er best warmpjes bij.

Het was ook een novemberdag, in 1961. Op de redactie van het tijdschrift Novy Mir in Moskou valt een dikke envelop binnen. Het belandt op de slush pile. De redactiesecretaresse, die een preselectie maakt in de inzendingen, krijgt het manuscript als eerste onder ogen. Ze beseft onmiddellijk dat ze met iets exceptioneels te maken heeft, laat de vijftig recto-verso bedrukte velletjes keurig kopiëren en brengt ze naar de directeur. Van bij de eerste zinnen is deze overweldigd. 's Anderendaags, na een nacht lezen, kondigt hij zijn medewerkers aan dat hij een meesterwerk heeft ontdekt. Hij vraagt hen de auteur op te sporen. Blijkt dat de tekst is ingediend door een germanist en ex-gevangene. Deze vertelt dat het manuscript is geschreven door een medegevangene die nu wiskunde doceert in Riazan, een stad op 200 kilometer van Moskou, Alexander Solzjenitsyn. In het najaar van 1962 verschijnt de editie van Novy Mir met het verhaal Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj. De kiosken worden leeggeplunderd. De buitenlandse pers is er als de kippen bij. Niet veel later verschijnt een spoedvertaling in het Franse magazine Paris-Match. Alexander Solzjenitsyn wordt in een mum van tijd wereldbekend.

Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj is gebaseerd op Solzjenitsyns eigen ervaringen. In 1945 werd hij gearresteerd omdat hij zich onrespectvol had uitgelaten over Stalin. Hij kreeg acht jaar gevangenis. Zoals zoveel anderen werd hij naar een van de strafkampen gestuurd. "Goelag" werden die kampen ook genoemd, naar de overheidsdienst die ze beheerde. Na de dood van Stalin in 1953 werd de helft van de gevangenen vrijgelaten, ook Solzjenitsyn. Maar over wat in de kampen was gebeurd, zweeg iedereen. Solzjenitsyn is de eerste die het taboe doorbreekt. Dit maakt Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj ophefmakend. Solzjenitsyn schreef de roman op twee maanden tijd. Later heeft hij het onderwerp van de strafkampen opnieuw opgenomen in zijn befaamde drieluik, de Goelag Archipel.
Mijn Irish Coffee was al uren binnen, de laatste houtblok in de haard allang opgebrand toen ik de roman neerlegde en net als het hoofdpersonage Ivan Denisovitsj, bijgenaamd Choukhov, onder de wol kroop. Een dag lang was ik Choukhov geweest. Van vijf uur 's morgens wanneer hamergeklop hem wakker maakt tot tien uur 's avonds wanneer hij weer onder zijn deken kruipt. Met een glimlach. Hij, maar ik ook. Want Een dag in het leven van Ivan Denisovitsj is, ergens, een verhaal van hoop.

donderdag 19 november 2009

Crisis



'Beloof me dat je vandaag gaat lopen,' zei P. voor hij naar zijn werk ging. 'Je bent niet in vorm.'
Hij had geen ongelijk, de spirits waren niet bijzonder high. SAD kon het niet zijn. In deze contreien is het nog heel zonnig. Op onze eik, meer dan een eeuw oud en de trots van de tuin, zijn zelfs twee seizoenen te aanschouwen: op sommige takken verkleuren de blaadjes, op andere staan al nieuwe knoppen. Bovendien hebben we dit najaar ook madeliefjes op heel hoge stelen. Iemand in het dorp beweerde dat ze zelfs al tulpen in de tuin had. Het lijkt alsof de herfst een loopje met ons neemt. Maar bon, we wijken af.
Ik had gedacht dat ik eraan kon ontsnappen. Aan de put die komt na het schrijven van een roman. Eindelijk zou er weer tijd zijn. Voor journalistiek natuurlijk, maar ook voor sporten, deuren schilderen, musea bezoeken, boswandelingen maken en films bekijken. Tijd is er nu, maar wat doe ik? Ik zit aan mijn bureau. Te wachten.
Toen ik mijn manuscript twee weken geleden instuurde, was mijn agent laaiend enthousiast. Veertien uitgevers vroegen het aan. Of ik deze maand nog naar Amsterdam kon komen? Daarna bleef het stil. Vrijdag polste ik: twee uitgevers hebben afgewezen, twaalf lezen nog. Zoiets vraagt tijd. Natuurlijk.
De onzekerheid zou me niet besluipen als ik afleiding had gevonden in mijn werk. Maar de crisis treft ook de freelance journalistiek. Voorstellen worden gewikt en gewogen en redacties besteden minder opdrachten uit.

Toen P. was vertrokken en ik de kinderen naar school had gebracht (te voet: SAD-preventie), zond ik toch maar enkele voorstellen de wereld in. Daarna besloot ik om me op iets anders te focussen: de schoonmaak. Dat was niet alleen nodig (poetsen gebeurt zelden in dit huishouden), maar vooral: er is niets beters om de gedachten af te leiden. Dat weet ik van de monniken die ik vorige maand bezocht. Als de twijfel toeslaat, gaan zij schoenenpoetsen.
Ik zette Jamie's kikkererwtensoep met prei op het vuur, stopte de stomer vol groente voor een hutsepot, vulde de wasmachine en nam dan de dweil ter hand. Terwijl ik door het huis vloog, zelfs onder de bedden en tapijten, en bedacht dat ik P.'s raad opvolgde - dit was minstens even inspannend als joggen -, vroeg ik me af of een baantje in de supermarkt interessant materiaal zou opleveren voor een volgende roman. Toch maar even googelen. Kassiersters worden vaker opgevoerd, zo blijkt. Zoals in Les tribulations d'une cassière van Anna Sam, in 2008 verschenen bij Stock. Anna Sam, 29 jaar, zat zelf jarenlang achter de kassa. Na de uren liet ze haar frustraties de vrije loop in haar blog. Een uitgever bood Sam een royale som om haar ervaringen in een boek te gieten. Van La tribulations d'une caissière werden alleen in Frankrijk meer dan 100,000 exemplaren verkocht. Het is in tien talen vertaald (ook in het Nederlands: De kassière), de filmrechten zijn verkocht, een musical is in de maak en het boek is in stripvorm verschenen.
Mijn geluk zal ik elders moeten zoeken. Maar inspirerend is het wel, schoonmaken.

woensdag 18 november 2009

Dialogen



Hij: Kijk op het plan, we kunnen niet de hele nacht rondjes blijven rijden.
Zij: Ik denk niet dat we rondjes rijden, ik vind de goede straat gewoon niet.
Hij: Kijk op het plan.
Zij: Ik kan er niet bij met mijn veiligheidsriem aan.
Hij: Maak de riem dan los.
Zij: Ik zie niet genoeg, mag het licht aan?
Hij: Nee, dat stoort. Bovendien denk ik dat de lamp aan jouw kant kapot is.
Zij: 't Is niets, als je onder een lantaarn staat, kan ik goed zien. Trager! Trager.
Hij: Goed zo?
Zij: Wacht. Maar ik vraag me af, is het in het elfde of twaalfde arrondissement?
Hij: Het elfde.
Zij: Het twaalfde. Ik had gelijk. M9. Voilà, ik heb het gevonden, we zijn vlakbij. Maar het is in de andere richting, we moeten de toer doen en de straat beneden oprijden.
Hij: Ik parkeer hier, we gaan te voet.
Zij: Het regent!
Hij: Ok, ok, ik doe de toer, maar als we verloren rijden, dan is het niet mijn schuld.

Toen Conversations conjugales van Danièle Sallenave vorige zaterdag op mijn nachtkastje landde, moesten Harry Mulisch (Het stenen bruidsbed) en Alexander Soljenitsyne (Une journée d'Ivan Denissovitch) wijken. Conversations conjugales is niet alleen lekker kort (76 p.), maar ook vol afwisseling en makkelijk verteerbaar. Sallenave serveert ons dialoogjes tussen een man en een vrouw. Aan tafel, in bed of in de auto. Soms gaat het over futiliteiten, zoals de kwaliteit van de boter, soms over delicatere onderwerpen.
Het is niet makkelijk, dialogen schrijven, neemt u dat maar van me aan. Sallenave doet het meesterlijk. Ze laat man en vrouw maar babbelen, maar wij vragen ons af: zijn al die woorden geen ruis om hun onbehagen te verbergen?

dinsdag 17 november 2009

In tijden van SAD



Mijn vriendin S. zuchtte. 'Ik ben al een paar dagen een beetje down.'
'Is het dat extra jaar dan?' Ik belde om haar te feliciteren met haar verjaardag.
'Dat zal er wel iets mee te maken hebben,' zei S.
Een paar weken daarvoor was het mijn beurt geweest. Het doet me niets, had ik aan iedereen verkondigd. Tot ik bij de verjaardagsmail dit bericht las: "Proficiat met je zevenendertigste!" Toen ik het getal zwart op wit op het scherm zag, kroop een rilling over mijn rug. Het zou verboden moeten zijn, leeftijden vernoemen bij verjaardagswensen aan mensen ouder dan 35.
'Weet je,' zei S., 'ik heb zo'n gevoel alsof mijn leven nu vaststaat, dat het de volgende decennia niet meer verandert.'
'Misschien heb je een hobby nodig,' opperde ik. 'Fotografie, zumba, ik zeg maar wat.'
'Wanneer zou ik dat doen? Ik heb het zo al druk genoeg.'
'Als je écht wil, kan je de routine doorbreken. Het is mogelijk. Alles is mogelijk. Verkoop je huis, verhuis naar de Provence en open een Bed&Breakfast.'
Ik had een punt; S. is een van de grootste Provence-liefhebbers die ik ken.
'De Provence, akkoord, maar een B&B, da's niets voor mij,' zei S. 'De job die ik hier heb, doe ik heel graag.'
'Maar verhuizen kan wel,' zei ik. 'Dat houd ik me toch altijd voor. Alles kan.'
'Inderdaad,' zei S. 'Maar het zou misschien niets voor mij zijn... Eigenlijk ben ik niet slecht af. Het ligt vast aan het vallen van het blad. Als het winter wordt, ga ik altijd piekeren.'

Wie heeft er nooit last van? SAD of Seasonal Affective Disorder. Winterblues. Mensen die werken in kantoorgebouwen met weinig ramen kunnen er zelfs het hele jaar aan lijden. Dagelijks een uur wandelen helpt, maar dat is niet voor iedereen haalbaar. Een alternatief is een lekker boek. Zoals Een jaar in de Provence van Peter Mayle. Ik hoor u denken: een boek over een buitenlander die zich settelt in Zuid-Frankrijk? Daarvan zijn er dertien in een dozijn! Dat dacht ik ook. Maar toen de persverantwoordelijke van het Comité Regional de Tourisme van Marseille er ook over begon, werd ik toch nieuwsgierig. Peter Mayle had een goede job in de reclame in Londen. In 1988 liet hij alles zitten en verhuisde hij met zijn vrouw naar een dorp in de Lubéron (en wel Ménerbes, al wordt dit niet in het boek vermeld). Mayle kocht een 18de-eeuwse mas en ondernam renovatiewerken. In zijn boek vertelt hij over zijn eerste jaar ter plaatse: de gekmakende mistral, de betogen van zijn loodgieter Monsieur Menicucci, de geheimen van de Provençaalse keuken. Ik las het vorige winter. In één ruk. Het is goed geschreven, bij momenten erg grappig én het werkt onthemend. Misschien een mooi verjaardagsgeschenk voor S.?

maandag 16 november 2009

Een pleidooi voor niet-lezen



Zelfs mensen die geen interesse hebben voor boeken, zullen niet ontkennen dat enige literatuurkennis mooi meegenomen is. Het helpt niet alleen om de eigen drijfveren beter te duiden, maar is ook nuttig naar de buitenwereld toe: in een wachtrij kan men er de medemens mee vermaken, op een receptie is het ideaal om omstaanders te imponeren en op het perron kan men er studenten mee verleiden.
Doch. Niet iedereen heeft moed, zin of tijd om turven zoals Ulysses, Honderd jaar eenzaamheid of La recherche du temps perdu te doorploegen. Het goede nieuws is dat dit ook niet hoeft, zegt Pierre Bayard, psychanalyst en literatuurdocent aan Université de Paris VIII. Om goed te spreken over een boek sla je het beter niet open, stelt hij, en de boeiendste gesprekken heb je met iemand die het ook niet gelezen heeft.

Pierre Bayard heeft er een boek over geschreven: Comment parler des livres que l'on n'a pas lus?, in het Nederlands verschenen als Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen?
Er zijn vier categoriën boeken, stelt hij: de boeken die we niet kennen, de boeken die we hebben doorbladerd, de boeken waarover we iets hebben gehoord en de boeken die we zijn vergeten - significant zijn de afwezige categorieën: de boeken die we niet hebben gelezen, de boeken die we hebben heeft gelezen.
Aan elke categorie wijdt hij een hoofdstuk. Laten we even dieper ingaan op de eerste en grootste categorie. Niet-lezen kan op een actieve manier, zegt Bayard. Het zou zelfs onderwezen moeten worden.
Hij haalt het voorbeeld aan van de bibliothecaris in De man zonder eigenschappen van Robert Musil, die meer dan drie miljoen boeken beheert. Op een dag komt er een generaal op bezoek. De aanblik van al die boeken overdondert de generaal. Hij voelt de aandrang om controle uit te oefenen. Daarom berekent hij hoeveel tijd hij nodig heeft om alle boeken te lezen aan een ritme van één boek per dag. De klus zou tienduizend jaar vergen.
"Mijn generaal!" roept de bibliothecaris. "Wilt u weten hoe ik het doe om al mijn boeken te kennen? Niets houdt me tegen u dit toe te vertrouwen: ik lees er geen enkel!"
Door alleen de titel en de inhoudstafel te bekijken vat de bibliothecaris de essentie van het boek en kan hij zich oriënteren in zijn bibliotheek.

In het tweede deel beschrijft Bayard situaties waarin we soms verplicht zijn te spreken over boeken die we niet hebben gelezen: in het mondaine leven, bij een geliefde, oog in oog met een docent of - nog erger - met de schrijver zelf; in het derde en laatste deel verklapt hij hoe we ons op elegante wijze uit zo'n situatie kunnen redden.
Bayard staaft zijn argumenten met voorbeelden uit de wereldliteratuur, van Paul Valéry en Montaigne tot Graham Greene. Toen ik het boek uit had, nam ik de auto en reed naar de bibliotheek. Bayard heeft het misschien niet zo bedoeld, maar Hoe te praten over boeken die je niet gelezen hebt? nodigt meer dan om het even welk ander boek uit om aan het lezen te gaan.

vrijdag 13 november 2009

Chocolade met Giordano



Onlangs waren P. en ik voor enkele dagen in Turijn. Dit is niet alleen de stad van Fiat en van het grootste Egyptisch museum buiten Egypte, ooit de hoofdstad van het groothertogdom van Savoye en van het koninkrijk Piëmont-Sardinië, maar ook de stad van Paolo Giordano, de schrijver van De eenzaamheid van de priemgetallen.
Wereldwijd is De eenzaamheid van de priemgetallen waarschijnlijk een van de meest succesvolle debuten van het afgelopen jaar. In Italië alleen al werden er meer dan een miljoen exemplaren van verkocht, het is in 22 talen verschenen en wordt dit jaar ook verfilmd. Toen de roman verscheen, was Paolo Giordano amper zesentwintig en werkte hij aan een doktoraat in de natuurkunde. Hij kreeg de grootste literaire prijs van Italië, de Premio Strega (die bestaat sedert 1947), en werd de jongste winnaar ooit.

De eenzaamheid van de priemgetallen is het verhaal van de vriendschap tussen Alice Della Rocca en Mattia Balossino. Toen Alice zeven was, had ze een ski-ongeval waar ze een mank been aan heeft overgehouden. Mattia liet zijn zwakbegaafde tweelingzusje onderweg naar een verjaardagsfeestje achter op een bank in het park, waarna zij nooit is teruggevonden. De levens van Alice en Mattia zijn getekend door hun jeugdtrauma: zij heeft anorexia, hij doet aan zelfverminking. Als tieners komen ze op dezelfde school terecht. Ze voelen zich met elkaar verbonden, maar hebben moeite om echt contact te krijgen - met de gevleugelde woorden van Giordano: "Mattia dacht dat Alice en hij zo waren, twee tweelingpriemgetallen, alleen en verloren, vlakbij elkaar, maar niet dicht genoeg om elkaar te raken."
Mattia die - net als Giordano - doktoreert in de fysica, benadert de werkelijkheid vanuit een natuurkundig standpunt. Zijn geruisloze bewegingen linkt hij aan de chaostheorie; als hij op een feestje zijn glas met cola vult, berekent hij de oppervlaktespanning; als hij in de striemende regen met zijn vader in de auto zit, legt hij uit waarom de regen schuin lijkt te vallen. Giordano is erin geslaagd de eenzaamheid van zijn personages haast tastbaar te maken.

We waren dus in Turijn, P. en ik. Turijn is ook de stad van de chocolade. De beste plekken om die te proeven zijn de historische cafés rond Piazza Castello. Terwijl we onder de eindeloze arcaden flaneerden op zoek naar het mooiste café, hield ik de voorbijgangers in het oog. Ik herkende Giordano's look wel in menig mannelijke passant (mannen, wil u de trend voor zijn, opteer dan voor een baard), maar hemzelf zag ik niet. P. en ik strandden in Cafe Mulassano. Terwijl ik van de hete chocolade nipte, vroeg ik me af of Giordano hier soms kwam, misschien zelfs een bladzijde heeft geschreven. Of heeft hij de roman uitgetikt aan de universiteit, had hij daar op zijn computer - onder X-Windows als het besturingssysteem op de departementen natuurkunde nog altijd hetzelfde is als tien jaar geleden - een geheim bureaublad openstaan dat hij aanklikte als de bottom-quarks hem teveel werden.

donderdag 12 november 2009

Primeur



Vrijdagnacht spendeerde ik met Arnon Grunberg. We waren te gast op een huwelijksfeest. Ik zat met Grunberg aan tafel. Een bescheiden, bijna verlegen man, zo bleek. Tussen ons ontspon zich een gesprek over schrijven. Ik vroeg hem of hij me voor deze blog de primeur wilde geven van zijn volgende titel. Die gaf hij me. Wilde hij ook iets over de roman vertellen? Natuurlijk.
Net toen hij van wal zou steken, weerklonk een vreemd geluid in de feestzaal. We draaiden ons hoofd in de richting waar het vandaan kwam. Er was niets bijzonders te zien. Daar was het weer. Zachte gezangen. Wat zou Grunberg ervan maken? Ik wendde me tot hem. Maar Grunberg was er niet meer. Ik lag in bed. Het was half acht en in de buurkamer was mijn tweejarig zoontje I. aan het zingen. Mamaaa! Ik wil eruit!

De enige verklaring die ik voor deze droom kan bedenken, is de jurk die ik de dag tevoren had gekocht in Nice. Voor het trouwfeest van mijn zus P. volgende maand. Wat Grunberg kwam doen, ontgaat me. Voor zover ik weet, is hij geen kennis van mijn zus of schoonbroer. En geheime fantasieën koester ik niet over hem, als u dat zou denken. Ik volg zijn blog, dat wel. Voor ik begin te lezen, kijk ik op de reiskaart waar de groene stip staat: New York, Dublin, Amsterdam, Băile Herculane, Podgorica, u kunt het zo gek niet bedenken of Grunberg is er wel geweest. Lezen over mijn reizende medemens doet me deugd. Daarom ook begin ik The Financial Times altijd achteraan, bij The Fast Lane, de column van Tyler Brûlé, die op een normale week zes vliegtuigen neemt.
Maar om terug te komen op Grunberg: ik had van bij het begin moeten weten dat het niet echt was. Grunberg haat huwelijksfeesten. Onder de douche probeerde ik me de titel van zijn roman te herinneren. Ik had alleen nog het vage idee dat het drie woorden waren waarvan één "van" was.
Omdat ik u niets wil wijsmaken, heb ik de proef op de som genomen. De assistent van Grunberg mailde me terug:

De titel van Arnon Grunbergs nieuwe roman zal vier woorden tellen.

Voilà, bij deze hebt u de primeur.

woensdag 11 november 2009

Monsieur Séguin



Laatst waren I. en E. aan het spelen in hun kamer. Ze hadden de duploblokken over de vloer verspreid en daarboven de manden met autootjes en dieren uitgekieperd. Ik kon hen tot in de woonkamer horen.
'Vroem vroem,' zei I. 'De moto gaat zeer rap.'
'Wie is erop?' vroeg E. 'Wie is die meneer?'
Het bleef even stil. 'Da's monsieur Séguin!' riep I.

Denkt u nu niet dat monsieur Séguin onze buurman is. Het had gekund, dat wel. Monsieur Gilbert, die afhankelijk van de gelegenheid zwarte pieren, processierupsen, slangen of ijsjes door de ijzerdraad heen wurmt, krijgt ook vaak een rol in hun spel.
Monsieur Séguin is het hoofdpersonage van een verhaal van Alphonse Daudet, uit de bundel Lettres de mon Moulin. De bundel werd precies 140 jaar geleden gepubliceerd. Na zes jaar voorlezen is La Chèvre de monsieur Séguin nog altijd een succesnummer in dit huishouden. Het is het verhaal van een boer in de Provence die op een mooie dag een jong geitje koopt, Blanquette. Het dier lijkt gelukkig in de weide, anders dan de vorige zes geiten die naar de bergen zijn ontsnapt, waar de wolf hen heeft opgegeten. Edoch, na een tijd wordt haar melk schaars en trekt ze de hele dag aan haar touw, vol verlangen naar de vrijheid van de bergen. Monsieur Séguin sluit haar op in de stal, maar ze ontsnapt door het raam. Na een dag vol vertier valt de avond. Naast de bel van monsieur Séguin weerklinkt ook gehuil. Het struikgewas ritselt, daar is de wolf. Hij grijnst bij het vooruitzicht van het smakelijke maal.

In het begin en op het eind van het verhaal spreekt Daudet een zekere Gringoire aan. Ik wist nooit goed wat ik met die Gringoire aan moest. Tot ik onlangs mocht vernemen dat Daudet dit verhaal schreef voor zijn vriend Pierre Gringoire, een Parijse dichter. Gringoire werkte als columnist voor de krant, maar was daar niet tevreden mee. Hij droomde van een leven waarin hij enkel en alleen zou kunnen dichten. "Tu verras ce que l'on gagne à vouloir être libre" zegt Daudet in het begin van het verhaal aan zijn vriend.
Deze moraal bespaar ik de kinderen nog. Zij hebben voorlopig niets méér nodig dan het geitje, de wolf en monsieur Séguin. Een monsieur Séguin die op zeer rappe moto's rijdt.

dinsdag 10 november 2009

Twee levens in de Lichtstad



In onze impasse waar na acht uur 's avonds alleen het occasionele kattengehuil nog de stilte verstoort, is het leven in de grootstad met zijn lichtreclames, theater, foto-exposities, kunstgalerijen, modeshows, koffiebars, vintage-boetieken en internationale boekhandels een ver-van-ons-bed-show. De enige lichtreclame in het dorp is die van de Bar du Clos; het verkeer beperkt zich tot renaults en peugeots in alle staten van ontbinding - akkoord, heel soms passeert er een limousine, bijvoorbeeld als Rod Stewart met vrouw, zoon en leger lijfwachten iets komt drinken op de Place (jawel, uw dienaar nuttigde die dag toevallig een grand crème aan een buurtafel); als mij de drang overvalt een boek te kopen, kan ik terecht in onze presse-tabac waar er behalve een keur aan receptenboeken en thrillers over paddestoelenjachten ook wel eens een Goncourt-winnaar wordt geëtaleerd, als ik geluk heb.

In zo'n omgeving, begrijpt u, wordt wel eens naar de grootstad verlangd.
Het was dan ook met veel goesting dat ik Les heures souterraines van Delphine de Vigan ter hand nam, een roman die zich afspeelt in de Lichtstad en overigens ook genomineerd werd voor de Prix Goncourt - nee, ik kocht het boek niet onze presse-tabac.
Thibault, een dokter bij SOS Médecins, heeft net zijn vriendinnetje Lila buitengebonjourd omdat hij vermoedt dat zij niet van hem houdt. Mathilde, een weduwe met drie kinderen, bekleedt al acht jaar een hoge functie in een cosmeticabedrijf, maar wordt sedert negen maanden door haar baas gepest. We volgen beide personages op één dag, 20 mei. Een waarzegster heeft Mathilde voorspeld dat haar leven dan zal veranderen. Terwijl Thibault zich van de ene naar de andere urgentie spoedt en ondertussen angstvallig zijn mobieltje in het oog houdt in afwachting van een bericht van Lila, volgen we Mathilde op de metro en de RER naar haar kantoor.
De verhaallijnen scheren soms rakelings naast elkaar heen, bijvoorbeeld als Mathilde op de metro een vrouw bijstaat die een toeval krijgt en Thibault wordt opgebiept om die vrouw te onderzoeken. Meer dan wat ook voelen we de eenzaamheid van de personages. Thibault en Mathilde zijn allebei de geestelijke uitputting nabij. Toch is er ook verwachting, hoop op verandering. Zal Lila Thibault bellen en hem haar liefde declareren? Zal Mathilde naar een andere afdeling in het bedrijf verplaatst worden? Of, misschien, zullen Thibault en Mathilde elkaar ontmoeten, elkaar vinden?
Dat laat ik u zelf ontdekken. Ik las het boek in de zetel voor het haardvuur in onze stille straat. En besefte dat het goed is om af en toe een bezoek aan de grootstad te brengen, maar afgezien daarvan? Laat het maar een ver-van-mijn-bed-show blijven
.

maandag 9 november 2009

Een monument



Deze dagen regent het in mijn contreien literaire prijzen. Vorige week ging de Prix Goncourt naar Marie NDiaye (Trois femmes puissantes), de Prix Renaudot naar Frédéric Beigbeder (Un roman français), de Prix Médicis naar Dany Laferrière (L'Enigme du retour) en vandaag zullen we weten welke auteur de Prix Femina ontvangt.
In het hoge noorden zijn de Gouden Uil en de Libris Literatuurprijs al toebedeeld. De AKO-Literatuurprijs blijft nog over. Op de shortlist, pardon "toplijst" heet dat nu officieel, prijken Lelystad (Joris van Casteren), Alles nieuw (Joke Van Leeuwen), Godenslaap (Erwin Mortier), De terugkeer van Lupe Garcia (Carolina Trujillo), Via Capello 23 (Christiaan Weijts) en Caesarion (Tommy Wieringa). Morgen valt het oordeel.

Ik heb maar een van de zes kanshebbers gelezen. Het is een atypisch boek. Niet eigentijds. Niet snel. Geen korte zinnetjes. Geen vermakelijk toontje. De verteller is een hoogbejaarde vrouw. Vanuit haar bed blikt ze terug op haar leven. Helena stamt uit de oude bourgeoisie. Haar vader was een welstellende handelaar, haar moeder een mooie Waalse. Al haar naasten zijn allang gestorven; ze heeft alleen nog Rachida, de trouwe Marokkaanse verzorgster. Terwijl Rachida zich bekommert om het huishouden, schrijft Helena in kleine aantekenboekjes haar herinneringen neer aan de Eerste Wereldoorlog. Ze woonde toen met haar moeder en broer op een landgoed in Frankrijk. In die jaren, terwijl de oorlog in al zijn verschrikkingen woedde, leerde Helena de liefde van haar leven kennen.

Toen ik Godenslaap van Erwin Mortier las, dit voorjaar, was het ongeloof me soms nabij. Godenslaap is niet zomaar een boek, maar een monument: het is geschiedsschrijving, poëzie én verhalend proza van het allerhoogste niveau. Als er in ons taalgebied een schrijver is die excelleert in l'art du mot juste, dan is het wel Erwin Mortier. Altijd weet hij precies dat ene goede woord op te dissen, dat volmaakte beeld te creëren. Als geen ander kan hij het ongezegde in woorden vatten. Een boek van dit kaliber verschijnt zelden in ons taalgebied. Jawel, zelfs zonder de mededingers te hebben gelezen, weet ik het wel: Godenslaap verdient de AKO Literatuurprijs.

maandag 2 november 2009

Indian summer



Deze week verlaat ik de boekenwereld even om me te bekommeren om de realiteit. Die ziet er zo uit:


Wie de aandrang voelt om van de Indian summer aan de Côte d'Azur te komen genieten (jawel, deze foto dateert van 29 oktober) en graag een hapje geschiedenis tot zich neemt, kan ik de boekwerken van Raoul Mille aanraden. Deze ex-journalist van Nice-Matin, wiens hand ik overigens onlangs mocht schudden in Mouans-Sartoux, heeft uren doorgebracht in de stoffige archieven van Nice en Cannes. De sappige anekdotes die hieruit mochten resulteren, heeft hij gebundeld in de reeks Ma Riviera. U leest er over Auguste Escoffier en het ware verhaal van de Pêche Melba - de kok van de koningen en de koning van de koks werd namelijk geboren in Villeneuve-Loubet en daar is zijn geboortehuis vandaag te bezichtigen - over Francis en Zelda Scott Fitzgerald en les années folles op Cap d'Antibes, over het romaneske leven van Louis-Raphaël Bischoffsheim die het observatorium van Nice liet bouwen waarvan de koepel een ontwerp is van Gustave Eiffel, over de tragische dood van de danseres Isadora Duncan op de Promenade des Anglais, en zo zou ik nog enkele bladzijden kunnen doorgaan, als mijn drie realiteiten niet om aandacht zouden schreeuwen.
Tot binnenkort!